Doorgaan naar artikel

Een adellijke ruzie in Borgharen

Een jager keert terug van de jacht, in 1653 geschilderd door Adriaen Cornelisz. Beeldemaker. Beeld: Rijksmuseum

Inhoudsopgave

Op 7 december 1707 stapte notaris Theodoor van der Wood in een koets. Via één van de stadspoorten verliet deze koets de vestingstad Maastricht. De bestemming was het nabij gelegen kasteel van Borgharen. Baron Jan Willem van der Heijden à Blisia had notaris Van der Wood ontboden op het kasteel. De notaris was een goede bekende van de baron. Buiten zijn ambt als notaris oefende hij namelijk bestuurlijke en rechterlijke taken uit binnen het rechtsgebied van de heerlijkheid Borgharen. Het was dus geen toeval dat de baron specifiek deze notaris naar het kasteel liet komen. Deze week neem ik de lezers van De Nieuwe Ster mee naar het jaar 1707. De Europese mogendheden waren op dat moment al meer dan zes jaar verwikkeld in een bloedige en geldverslindende oorlog rondom de verdeling van de erfenis van de laatste Spaanse koning uit het Huis Habsburg. Deze koning, Karel II, had als bijnaam de Behekste gekregen.

Een koets (karos). Een gravure die in 1711 werd gemaakt door Jan Luyken. Notaris Theodoor van der Wood reisde op 7 december 1707 vanuit Maastricht naar het kasteel van Borgharen, waar de baron hem had ontboden. Beeld: Rijksmuseum

Op jacht met snaphanen en honden
Buiten notaris Van der Wood had de baron diverse inwoners van Borgharen uitgenodigd op zijn kasteel. Dit waren de vierenzestigjarige Frans Franken, die gerechtsbode van Borgharen was, de zeventigjarige Collas Guijen en de eveneens zeventigjarige Lenaert Vincken. Deze drie mannen verklaarden aan de notaris dat zij nog de tijd hadden meegemaakt van één van de vorige heren van Borgharen, Philibert d’Isendorn à Blois. Philibert had volgens de drie mannen altijd gejaagd in ‘den bosch van Haeren’. Ook had hij zijn kinderen en huispersoneel laten jagen in dat bos. Nu regeerde sinds eenentwintig jaar baron Van der Heijden à Blisia over Borgharen, zo vertelden de drie mannen. In die periode hadden zij het huispersoneel, de kapellaan en de kinderen van de baron naar het bos zien gaan met snaphanen (een vuursteengeweer) en honden. Zij wisten echter niet wat dat gezelschap telkens in het bos ging doen. Zij waren altijd te druk bezig met werken op hun landerijen in Borgharen.

Kasteel Borgharen, omstreeks 1740 getekend door Jan de Beijer. Beeld: Beeldbank Historisch Centrum Limburg (HCL)

Een negentigjarige inwoner van Borgharen
Nadat Frans Franken, Collas Guijen en Lenaert Vincken hun verhaal hadden gedaan, wilde een andere inwoner van Borgharen ook een verklaring afleggen ten overstaan van notaris Van der Wood. Dit was de negentigjarige Jan Colleij. Hij wist te vertellen dat Philibert d’Isendorn à Blois altijd de jachtrechten in ‘den Haerder Bosch’ in bezit had gehad, en die ook altijd vrijelijk had kunnen uitoefenen. Jan Colleij had twaalf jaar lang op het kasteel van Borgharen gewoond, zo verklaarde hij. In die periode had hij ook diverse malen voor Philibert moeten jagen in het bos, samen met brak- en windhonden. Sinds baron Van der Heijden à Blisia de heerlijkheid Borgharen had gekocht, had ook hij altijd gebruik gemaakt van zijn jachtrechten in het bos, zonder dat ooit iemand bezwaar had gemaakt, zo wist Jan Colleij te vertellen.

Kasteel Borgharen, omstreeks 1676 getekend door Josua de Grave. Beeld: Beeldbank Historisch Centrum Limburg (HCL)

De koetsier van de baron
Frans Franken, Collas Guijen, Lenaert Vincken en Jan Colleij konden vooral vertellen over de tijd van Philibert d’Isendorn à Blois. De baron had echter nog een oude bekende van hem uitgenodigd op het kasteel, namelijk de zevenenveertigjarige Claes Colleij, die ook Claes Coetschier werd genoemd. Die naam Coetschier droeg hij niet zonder reden. Claes was namelijk in 1684 op het kasteel van Borgharen komen wonen, toen baron Van der Heijden à Blisia de scepter over Borgharen zwaaide. Tien jaar lang had Claes als koetsier voor de baron gewerkt. In die periode werd hij dikwijls door de baron op jacht gestuurd, niet alleen in ‘den Haerer Bosch’, maar ook in Meerssen, en in de omgeving van Hartelstein en Meerssenhoven. Hij kwam tijdens die jachtpartijen in het bos van Borgharen regelmatig de jagers tegen van Van Birkenveldt, een naam die we hierna nog tegen zullen komen. Nooit had Claes meegemaakt dat iemand had geprotesteerd tegen zijn aanwezigheid in het bos van Borgharen.

De handtekening van baron Jan Willem van der Heijden à Blisia. De baron plaatste deze handtekening op 20 juni 1707 onder een akte van notaris Theodoor van der Wood. Ook deze akte werd ondertekend op het kasteel van Borgharen. Bron: Archief notarissen ter standplaats Maastricht 1544-1842, Historisch Centrum Limburg (HCL)

Waarom werd de notaris ontboden?
De lezer zal zich ongetwijfeld afvragen waarom de baron in 1707 de moeite nam om notaris Van der Wood de hiervoor genoemde verklaringen over de jachtrechten zwart op wit te laten stellen. De heren van Borgharen hadden in hun heerlijkheid altijd verscheidene voorrechten genoten, waaronder het recht om te jagen in het bos van Borgharen. De eerder genoemde Philibert d’Isendorn à Blois, heer van Borgharen, overleed in oktober 1677. Hij werd als heer van Borgharen opgevolgd door zijn oudste zoon, Wolter Frans. Deze overleed echter reeds in het voorjaar van 1680, en had in zijn testament de heerlijkheid Borgharen nagelaten aan zijn broer Willem. Inmiddels hadden zich diverse schuldeisers gemeld, en ook de andere leden van de familie D’Isendorn à Blois wilden betaald worden. Willem d’Isendorn à Blois had dat geld niet.

Om die reden werd de heerlijkheid Borgharen geveild. Uiteindelijk kwam de heerlijkheid in het bezit van baron Jan Willem van der Heijden à Blisia. In het jaarboek 1873 van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) lezen we dat de baron in een juridisch geschil verwikkeld raakte met de erfgenamen van kapitein Otto George van Birkenveldt. Die naam werd door de hiervoor genoemde koetsier Claes Colleij genoemd toen hij verklaarde dat hij tijdens jachtpartijen regelmatig diens jagers tegenkwam in het bos van Borgharen. Het geschil ging over de jachtrechten in het bos van Borgharen. Kapitein Van Birkenveldt was een schoonzoon van Philibert d’Isendorn à Blois, heer van Borgharen, met wiens dochter Lucretia hij was gehuwd.

In het genoemde jaarboek van het LGOG is ook te lezen dat een aantal kinderen van Philibert, onder wie Lucretia, in 1684 onder meer het bos van Borgharen kocht. Dat zal de kiem zijn geweest van het latere geschil rondom de jachtrechten in het bos. Hoe dit jachtgeschil verder afliep zal uit nader onderzoek moeten blijken. Voor de baron was het in ieder geval van groot belang dat getuigen verklaarden dat die jachtrechten altijd ongestoord waren uitgeoefend door de baron en zijn voorganger.

Een everzwijnenjacht. Een gravure die omstreeks 1616 werd gemaakt door Matthäus Merian de Oudere. Beeld: Harvard Art Museums

Opmerkingen

Laatste Nieuws

Ons nieuws is en blijft altijd gratis als je je inschrijft voor de gratis nieuwsbrief

Er is iets misgegaan. Probeer het later opnieuw

Bedankt voor uw aanmelding. Controleer uw e-mail om de inschrijving af te ronden