Inhoudsopgave
Recent verscheen het boek “De man die Tito ging vermoorden”. Het gaat over de Maastrichtse verrader Andreas Engwirda die door de auteurs als een ‘raadselachtige avonturier’, als een soort dubbelagent die de communisten en de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst (ook wel SiPo/SD) in de eerste bezettingsjaren van informatie voorziet. Hij wordt nog net niet de hemel in geprezen. De werkelijkheid ligt genuanceerder, zegt Erik van Rijsselt in deze opinie.
Hij voorziet zijn voormalige communistische vrienden niet van informatie zoals de auteurs beweren, maar zet zijn kameraden op het verkeerde been door hen voor te spiegelen dat hij een dubbelrol speelt en de Sicherheitspolizei om de tuin kan leiden. Ze hoeven zich geen zorgen te maken. Zelfoverschatting is hem niet vreemd. Het positieve beeld dat de auteurs van hem proberen te schetsen komt echter niet overeen met de werkelijkheid.
Het boek begint als een avontuurlijke jongensroman totdat Engwirda zich in 1941 als communistische gedetineerde op eigen initiatief meldt als informant voor de Maastrichtse SD. Hij ruilt zijn communistische gezindheid in voor het nationaalsocialisme en sluit zich aan bij de NSB en de SS. Opportunisme ligt vermoedelijk ten grondslag aan die radicale overstap en bevestigt eens te meer dat uitersten in elkaars verlengde liggen.
Engwirda doorloopt een opleiding tot geheimagent die onder meer uitmondt in de opdracht om de Joegoslavische partizanenleider Jozef Tito om het leven te brengen, aldus de auteurs. Voor zijn diensten ontvangt hij een maandelijkse vergoeding van 189 gulden, en zoals voor alle Nederlandse SD’ers en SS’ers geldt, extra levensmiddelenkaarten en kolen.
De gevreesde SD’er Richard Nitsch neemt Engwirda onder zijn hoede en spoort hem aan om verzetsmensen te verraden, een taak die hem getuige het resultaat op het lijf is geschreven. Hoe deze Duitse oorlogsmisdadiger, die niet voor niets de bijnaam ‘Kopfjäger’ kreeg, daarbij te werk gaat, laten de auteurs buiten beschouwing. Dat is merkwaardig omdat de naoorlogse strafdossiers er overvloedige informatie over bevatten. Engwirda speelt zijn opdrachtgever tenminste tien Limburgse communistische verzetslieden uit Heerlen en omstreken in handen. Hij kent ze nog uit de vooroorlogse jaren en heeft sommigen van hen opnieuw ontmoet tijdens zijn tijdelijke gevangenschap in 1941. Door de van de grotendeels door hem veroorzaakte arrestatiegolven in de regio Maastricht en Heerlen is tegen de zomer van 1943 het complete communistische verzet in Zuid-Limburg uitgeroeid.
In bewaard gebleven brieven vermeldt Engwirda, “Alles wat in mijn weg ligt, ruim ik op. Die sergeant Dresen moet ik ook nog hebben”. Pierre Dresen geeft leiding aan de al in 1940 opgerichte verzetsgroep Dresen/Hage en staat aan het hoofd van de Maastrichtse afdeling van de landelijke Orde Dienst, een op militaire leest geschoeide verzetsorganisatie. Het is een veelzeggende passage. Engwirda wil meer doen dan de SD van hem vraagt.
Andreas Engwirda is verantwoordelijk voor het oprollen van een aanzienlijk deel van het ontluikende verzet in Zuid-Limburg. Alleen al in Maastricht verraadt hij het volledige communistische verzet, de verzetsgroep Simonis die Joden op weg helpt naar Zwitserland en de eerste militaire/civiele verzetsgroep rond Pierre Dresen en Dirk Hage. De voormannen van deze drie verzetsgroepen, 19 personen, zijn allemaal in Duitse concentratiekampen vermoord. De biografieën van deze verzetsmensen zijn terug te vinden op de site www.struikelsteentjes-maastricht.nl. In lijn met het vergoelijkende betoog over het hoofdpersonage, schrijven de auteurs dat de levens van Engwirda’s slachtoffers “uitdoven in een concentratiekamp”. Geldt zo’n understatement ook voor de door hem verraden communistenleider Bèr Kraft die als proefkonijn diende voor het experimentele T-4 project, gericht op onvrijwillige euthanasie door vergassing?
Dit ‘downsizen’ van een verrader die er in z’n eentje in slaagde een groot deel van het vroegste verzet in Zuid-Limburg uit te schakelen ten koste van tientallen mensenlevens, is in flagrante tegenspraak met de historische werkelijkheid.
Erik van Rijsselt