Doorgaan naar artikel

Op de vlucht voor oorlogsgeweld

De Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715), zittend in een stoel, samen met zijn zoon (links van hem), kleinzoon (rechts van hem) en achterkleinzoon (met gouvernante). Omdat zijn zoon en kleinzoon eerder dan hem kwamen te overlijden, werd Lodewijk XIV in 1715 opgevolgd door zijn op dat moment pas vijfjarige achterkleinzoon, die de geschiedenis in zou gaan als Lodewijk XV (1710-1774). In 1673 veroverde Lodewijk XIV Maastricht. Lodewijk XV volgde in 1748 het voorbeeld van zijn overgrootvader. Beeld: Public Domain, Wikimedia Commons

Inhoudsopgave

Volgens Vluchtelingenwerk Nederland waren eind 2024 wereldwijd 123,2 miljoen mensen op de vlucht. Dit zijn mensen die hun huis moesten verlaten vanwege oorlog, geweld of vervolging. Oorlogsvluchtelingen zijn van alle tijden.

Toen de troepen van het Duitse Keizerrijk op 4 augustus 1914 het Koninkrijk België binnenvielen, woonden mijn overgrootouders Louis en Annette Cremers-Jongen in Visé, samen met hun zeven kinderen. Mijn oma Hélène Cremers was toen nog geen acht maanden oud. Zonder echte aanleiding gingen Duitse soldaten in de nacht van 15 op 16 augustus over tot de complete verwoesting van Visé. Dronken Duitse soldaten schoten die nacht op alles wat op hun weg kwam en staken de huizen in brand. De oude stad was één groot inferno. Mijn overgrootouders namen de vlucht naar hun geboorteland Nederland. 

De Franse koning zet zijn zinnen op Maastricht
In 1747-1748 was het bijzonder onrustig in de omgeving van Maastricht. Het was de periode van de Oostenrijkse Successieoorlog. Op 20 oktober 1740 was de Duitse keizer Karel VI in zijn paleis in het Oostenrijkse Wenen overleden. De keizer had geen zonen. In de Habsburgse erflanden werd hij opgevolgd door zijn oudste dochter Maria Theresia. Haar opvolging werd niet door alle Europese mogendheden erkend, en al snel zou Europa in lichterlaaie staan. De inzet van de oorlog was de omvangrijke Habsburgse nalatenschap. Uiteindelijk zou de Oostenrijkse Successieoorlog ook gevolgen hebben voor Maastricht. En daarmee tevens voor de heerlijkheid Sint Pieter, gelegen onder de rook van de vestingstad aan de Maas. De Franse koning Lodewijk XV had zijn zinnen gezet op de Zuidelijke Nederlanden, en net zoals zijn overgrootvader Lodewijk XIV (de Zonnekoning) dat had gedaan in 1673, wilde ook Lodewijk XV Maastricht veroveren. Op 7 mei 1748 kreeg de koning de stad op haar knieën. In tegenstelling tot de periode 1794-1814 werd Maastricht in 1748 geen Franse stad. De Franse bezetting zou nog geen jaar duren. In februari 1749 kwam de stad weer in ‘Hollandse’ handen.

Aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk. Zij volgde in 1740 haar vader, de Duitse keizer Karel VI, op in de Habsburgse erflanden. Haar opvolging werd de aanleiding voor de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Beeld: Public Domain, Wikimedia Commons

Kommer en kwel
De archieven van de Maastrichtse notarissen, berustende bij het Historisch Centrum Limburg (HCL), laten veel sporen zien van Sint Pieternaren die slachtoffer werden van de oorlogsomstandigheden in die jaren 1747-1748. Eén van de bekendste voorbeelden is de akte die notaris Franciscus Dominicus Janssens op 13 maart 1751 opmaakte. Die dag zat Helena Jansen, de weduwe van Nicolaes Boers, samen met haar dochter Maria Catharina Boers aan tafel bij notaris Janssens. Helena vertelde over alle ellende die ze had meegemaakt door de oorlog. Omdat het huis van Helena en haar man te dicht bij de vestingwerken lag, in het zogenaamde schootsveld, was het afgebroken op bevel van de militaire gouverneur van Maastricht. De stad maakte zich op dat moment op voor de verdediging ingeval van een Franse belegering. Totaal berooid was Helena met haar man en dochter naar Maastricht gevlucht. Daar was haar man overleden door de armoede waarin het echtpaar verkeerde. Een maand na het overlijden van Nicolaes was de Franse belegering van de stad begonnen. 

De ‘groote leurestraet’
In 1747 schoven diverse Sint Pieternaren aan tafel bij Maastrichtse notarissen voor de ondertekening van een huurovereenkomst die betrekking had op een huis in Maastricht. Ongetwijfeld waren dit inwoners van Sint Pieter waarvan het huis was afgebroken omdat het te dicht bij de Maastrichtse vestingwerken lag. Of wellicht waren het Sint Pieternaren die voorzorgsmaatregelen wilden nemen voor het geval de stad door de troepen van Lodewijk XV belegerd zou worden. Buiten de stadsmuren lag in een dergelijke situatie het gevaar van plundering, verkrachting en moord op de loer. Je kon je dan maar beter binnen de stadsmuren bevinden. 

Op 13 juli 1747 bracht de zevenenveertigjarige Andreas Thuijs een bezoek aan notaris Jacobus Carolus Ruijters. Uit een akte van diezelfde notaris Ruijters, gepasseerd op 28 mei 1735, blijkt dat Andreas voor 1.900 gulden een huis met stallingen had gekocht. Dat huis lag ‘op den Deeken’ in Sint Pieter. Het is dus zeer aannemelijk dat dit huis te dicht bij de vestingwerken lag en op last van de militaire gouverneur afgebroken diende te worden toen de angst voor een aankomende Franse belegering groter werd. Zeker na de Slag bij Lafelt (2 juli 1747) was het niet meer de vraag of, maar wel wanneer, de Franse troepen de stad zouden aanvallen. Op die bewuste 13 juli 1747 zat Andreas samen met Otto Fosseroul, kanunnik van het kapittel van Onze Lieve Vrouw, aan tafel bij notaris Ruijters. Met ingang  van de tweede dinsdag van oktober 1747 zou kanunnik Fosseroul voor de duur van zes jaar een huis in de ‘groote leurestraet’ (Grote Looiersstraat) verhuren aan Andreas. Samen met zijn echtgenote Maria Gertrudis Hamelers en hun kinderen verhuisde Andreas naar het nieuwe onderkomen in Maastricht.

De Grote Looiersstraat aan het einde van de negentiende eeuw. De aan het einde van de negentiende eeuw gedempte middentak van de Jeker is nog te zien op deze foto. In 1747 ondertekende Sint Pieternaar Andreas Thuijs een huurovereenkomst voor een huis in deze straat. Beeld: beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 53.111

Een huwelijk tussen bloedverwanten
Andreas Thuijs en zijn echtgenote Maria Gertrudis Hamelers zouden nooit meer terugkeren naar Sint Pieter. Twee zonen van het echtpaar Thuijs-Hamelers zouden er voor zorgen dat veel hedendaagse Maastrichtenaren afstammen van de Sint Pieterse oorlogsvluchtelingen Andreas Thuijs en Maria Gertrudis Hamelers. In 1757 kwam Maria Gertrudis Hamelers te overlijden. Drie jaar later, op 7 januari 1760, zou haar zoon Thomas Thuijs in de Sint Nicolaaskerk in het huwelijk treden met zijn achternicht Maria Catharina Boers, de hiervoor genoemde dochter van de oorlogsvluchtelingen Nicolaes Boers en Helena Jansen. De moeder van de bruidegom was een nicht van de moeder van de bruid. Op 21 december 1769, bijna tien jaar na de huwelijksvoltrekking, kwam Thomas Thuijs reeds te overlijden, slechts zevenendertig jaar oud. Zijn weduwe Maria Catharina Boers zou hem nog heel lang weten te overleven. Op 19 oktober 1812 overleed zij in haar woning op de Brusselsestraat op vierentachtigjarige leeftijd. Op dat moment was in Maastricht nog niet bekend dat op diezelfde dag keizer Napoleon I en zijn leger (de Grande Armée) zich noodgedwongen hadden teruggetrokken uit Moskou, de stad die vijf weken eerder door de Franse keizer was ingenomen. De situatie zag er op dat moment voor het Franse Keizerrijk verre van rooskleurig uit. In de winter van 1812 werd duidelijk dat het rijk van Napoleon aan de rand van de afgrond stond. Een van de vele militairen in de Grande Armée van keizer Napoleon was de in Zwartsluis (Overijssel) geboren pontonnier Hilbert de Wit. De Russische nachtmerrie wist hij te overleven. Via diverse omzwervingen kwamen Hilbert via het Nederlandse leger in Maastricht terecht, waar hij in 1818 trouwde met Elisabeth Tans, een kleindochter van Thomas Thuijs en Maria Catharina Boers.

Een huis in Wyck
Wie door de oorlogsomstandigheden ook vanuit Sint Pieter naar Maastricht moesten verhuizen, waren Lendert Miesen en zijn tweede echtgenote Cornelia Haenen. Toen Lendert op 25 augustus 1747 aan tafel bij notaris Dionisius Hupkens de huurovereenkomst ondertekende met betrekking tot een huis in de Ruiterstraat in Wyck, was hij negenenzestig jaar oud. Het jongste kind van Lendert en Cornelia was toen pas acht jaar. Ida Miesen, het enige kind van Lendert dat geboren was uit zijn eerste huwelijk met Agnes Meulenaers, verhuisde waarschijnlijk ook naar Maastricht, samen met haar echtgenoot Antoon Gorren en hun gezin. Op 19 september 1748, ruim vier maanden nadat Maastricht zich had moeten overgeven aan Lodewijk XV, werd in de Sint Nicolaaskerk namelijk een kind van Ida en Antoon gedoopt, een bewijs dat zij toen in de stad woonden. 

Lendert Miesen en Cornelia Haenen zouden uiteindelijk weer terugkeren naar Sint Pieter. Daar werd Lendert op 17 juni 1773 begraven. Hij had de zeer respectabele leeftijd van maar liefst vijfennegentig jaar bereikt. Zes jaar later zou Cornelia voor eeuwig haar ogen sluiten.

Dramatische gebeurtenissen
Matthijs Everaerts was pachter van de pachthoeve ‘den Dollert’ op Sint Pieter toen de onrust in de omgeving van Maastricht begon. Hij was gehuwd met Beatrix Hamelers, een jongere zus van de eerder genoemde Maria Gertrudis Hamelers, echtgenote van Andreas Thuijs. Uit een akte die notaris Franciscus Dominicus Janssens op 15 april 1752 opmaakte, blijkt dat Matthijs veel ‘desasters’ (rampspoed) en schade had ondervonden door ‘desen laesten oorlogh’. Hij was in de financiële problemen terechtgekomen en had daardoor grote leningen moeten afsluiten. Hij kon de financiële verplichtingen van deze leningen op den duur niet meer nakomen. Hij had namelijk door de oorlog zijn toevlucht moeten nemen tot ‘den Bergh’, die vervolgens was ingestort waardoor hij al zijn bezittingen was kwijtgeraakt. Uiteindelijk werd de pachtovereenkomst van ‘den Dollert’ ontbonden, en moest Matthijs plaats maken voor Gerard Willems uit Keer, de nieuwe pachter. 

Op 10 oktober 1753 had Matthijs een afspraak met notaris Jacobus Carolus Ruijters. Die dag werden de afspraken vastgelegd met de betrekking tot de huur door Matthijs van een achterhuis met een remise en stal aan de Tongersestraat. Toen Beatrix Hamelers in 1772 overleed, woonde het echtpaar volgens het begraafregister van de Sint Catharinakerk inmiddels in de Batterijstraat. Matthijs zelf overleed in 1782 in de Drie Emmerstraat.

Jan Luyken (1649-1712) maakte deze gravure van een notaris. Dankzij Maastrichtse notarissen kunnen veel persoonlijke verhalen langzaam uit het duister van het verleden worden gehaald. Beeld: Pictura Antique Prints

Een jonkvrouw op de vlucht
Maastricht was niet enkel een toevluchtsoord. Er waren ook inwoners die de stad wilden ontvluchten voordat de Franse belegering zou beginnen. Uit een akte van notaris Guillaume Caris van 14 augustus 1748 blijkt dat ‘jonckvrouwe’ Catharina De Quade in april of mei 1747 Maastricht had verlaten. Op dat moment was namelijk al de zekerheid ontstaan dat Maastricht zou worden geblokkeerd en belegerd door de Franse troepen. Jonkvrouw De Quade had de keuze gemaakt niet in de stad te blijven. Het feit van haar vlucht werd zwart op wit gezet omdat zij namelijk een wijnkelder huurde die eigendom was van het kapittel van Sint Servaas. Voordat de jonkvrouw de stad verliet, had zij de huur van deze wijnkelder opgezegd. Indien de huur en de opzegging daarvan niet hadden plaatsgevonden, dan hadden we waarschijnlijk nooit geweten dat deze jonkvrouw haar biezen had gepakt om te voorkomen dat ze een beleg van de stad moest meemaken. Blijkbaar had ze een veiliger onderkomen kunnen vinden.

Laatste Nieuws

Ons nieuws is en blijft altijd gratis als je je inschrijft voor de gratis nieuwsbrief

Er is iets misgegaan. Probeer het later opnieuw

Bedankt voor uw aanmelding. Controleer uw e-mail om de inschrijving af te ronden