Inhoudsopgave
Op donderdagavond 9 december 1847 liep de eenenzestigjarige landbouwer Joannes Josephus Hennus rond tien uur terug naar zijn woning in Scharn. Door de duisternis had hij een achter zijn huis gelegen gemetselde mestpoel over het hoofd gezien. Het gevolg was dat Joannes Josephus in de mestpoel viel. De volgende ochtend werd hij gevonden. Hij was door verstikking om het leven gekomen.
Voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant was dit nieuws uit het zuiden belangrijk genoeg om er op woensdag 15 december een nieuwsbericht over te publiceren. Tijdens mijn onderzoek in negentiende-eeuwse kranten, te raadplegen via Delpher (www.delpher.nl), ontdekte ik dat in die eeuw in Maastricht en omgeving nogal wat (bijzondere) ongelukken met dodelijke afloop gebeurden. Ga je mee naar de negentiende eeuw?
Jozef de Clercq viel van een dak
De hiervoor genoemde Nieuwe Rotterdamsche Courant berichtte op 28 juni 1851 dat drie dagen eerder, op 25 juni, een ‘werkman’ bezig was geweest met werkzaamheden op het dak van de in aanbouw zijnde nieuwe aardewerkfabriek van ‘den heer Clermont te Wijk (Maastricht)’. De ongelukkige ‘werkman’ viel naar beneden en overleed al spoedig aan de gevolgen van zijn verwondingen. Omdat ik nieuwsgierig was naar de identiteit van deze ‘werkman’ raadpleegde ik het overlijdensregister van Maastricht. Ik wist hem te identificeren als de eenenvijftigjarige timmerman Jozef de Clercq, gehuwd met Josephina van Heerteghem, en woonachtig in de ‘Groote Stokstraat’. Jozef was geboortig van Meldert, tegenwoordig een deelgemeente van de stad Aalst in Oost-Vlaanderen. Zijn moeder, de bleekster Judoca de Lee, leefde nog en woonde in Dendermonde, ook gelegen in Oost-Vlaanderen. Zijn vader Petrus de Clercq was reeds overleden. In de overlijdensakte werd vermeld dat het huisnummer van de woning van Jozef de Clercq het nummer 3000 betrof. In 1888 werd dit omgenummerd naar het huidige nummer 2.
‘Den heer Clermont’ was Wijnand Nicolaas Clermont (1802-1879). Clermont was onder meer zeepfabrikant, zoutzieder, directeur van een spoorwegmaatschappij en producent van aardewerk. Ook was hij raadslid en wethouder in Maastricht. In 1851 richtte Clermont, samen met zijn schoonvader Jérôme Chainaye en zijn schoonbroer Charles Chainaye, de aardewerkfabriek Clermont & Chainaye op. De nieuwe fabriek werd gevestigd in het zuidwestelijk deel van Wyck. Dit was dus de nieuwe aardewerkfabriek die in 1851 in aanbouw was, en die noodlottig werd voor Jozef de Clercq.

Een weduwe en haar dienstmaagd stikten door ‘den damp of rook van de kagchel’
Op 13 mei 1852 deed de Nieuwe Rotterdamsche Courant verslag van een bijzonder overlijden in Maastricht. De weduwe ‘M’ en haar dienstmaagd sliepen in dezelfde kamer. Door ‘den damp of rook van de kagchel’ stikten beide dames, met uiteindelijk de dood als gevolg. Om te achterhalen wie deze dames waren, dook ik weer het overlijdensregister van Maastricht in. De dienstmaagd in kwestie bleek de vijfendertigjarige in Sint Geertruid geboren Gertrudis Wouters te zijn, dochter van Mathijs Wouters en Maria Gertrudis Lardinois. Zij overleed volgens haar overlijdensakte als eerste, namelijk op 9 mei 1852 om tien uur in de ochtend. Op 10 mei werd hiervan aangifte gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangevers waren de vierenveertigjarige schrijnwerker Martinus Meijs, die verklaarde een buurman te zijn, en de dertigjarige schrijnwerkersknecht Jan Jozef Hubert Bonnemaijers, die een bekende van de overledene was. Mogelijk was deze Bonnemaijers in dienst bij Martinus Meijs.
Een dag nadat beide mannen aangifte hadden gedaan van het overlijden van de dienstmaagd, stonden zij wederom voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze keer kwamen zij aangifte doen van het overlijden van de weduwe ‘M’. Deze weduwe was de vijfenzeventigjarige rentenierster Johanna Catharina Bachmann, geboortig van Duitsland. Zij was weduwe van Carl Philip Christian Müller, en had een dag langer dan haar dienstmaagd geleefd. De dames waren dus niet onmiddellijk overleden door ‘den damp of rook’.
In de beide overlijdensakten is ook te lezen waar zich deze tragedie afspeelde, namelijk op het adres Grote Looiersstraat 2295. Sinds 1888 betreft dit het huisnummer 28.

Johannes Hubertus Volders werd ‘letterlijk verpletterd’.
In de Tilburgsche Courant werd op 17 september 1874 het navolgende bericht geplaatst: ‘Te Meerssen heeft een verschrikkelijk ongeluk plaats gegrepen. Een braaf en kundig metselaar, V. genaamd, kwam met den trein aan het station aan, is aan de tegenovergestelde zijde van het perron uit den wagen gegaan en viel tusschen de rails juist toen een goederentrein daar passeerde. De ongelukkige werd letterlijk verpletterd.’ Door onderzoek te verrichten, ontdekte ik dat ‘V.’ de negenentwintigjarige Johannes Hubertus Volders was. Hij was ongehuwd, woonachtig in Meerssen, metselaar van beroep, en overleed op 13 september 1874 om half tien in de avond. Een dag na het noodlottige ongeval meldde zijn tien jaar oudere broer Pieter Volders zich bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Meerssen om aangifte te doen van dit verschrikkelijke sterfgeval. Omdat hij niet gehuwd was, zal hij waarschijnlijk bij zijn moeder Barbara Hanssen, weduwe van Jan Volders, hebben gewoond.
