Inhoudsopgave
In januari en juli van dit jaar publiceerde De Nieuwe Ster mijn verhalen over de geschiedenis van het in 1949 door de ENCI gesloopte huis De Roode Haan op Sint Pieter. Die geschiedenis speelde zich af in de periode 1717-1784. In het tweede verhaal sloot ik de geschiedenis af in het jaar 1784. In de periode 1728-1784 kende de Roode Haan een ingewikkelde eigendomsgeschiedenis en was het huis voortdurend onverdeelde eigendom van diverse eigenaren.
Altijd waren die eigenaren nakomelingen van Lodewijck Claessens (zowel uit zijn eerste huwelijk met Catharina Cauwen als uit zijn tweede huwelijk met Catharina Offermans) en Catharina Offermans (zowel uit haar eerste huwelijk met Lodewijck Claessens als uit haar tweede huwelijk met Laurens Loop). In dat jaar 1784 slaagde Martinus Claessens (1738-1820), kleinzoon van Lodewijck Claessens en Catharina Cauwen, er in om uiteindelijk de volledige eigendom van de Roode Haan te verkrijgen. De rust op het gebied van de eigendom zou vervolgens ruim drie decennia duren. Ik neem de lezers van De Nieuwe Ster weer graag aan de hand voor een nieuwe en spannende tijdreis.
Sint Pieter wordt Frans grondgebied
In juli 1789 brak in Frankrijk een revolutie uit die voor vrijwel geheel Europa vergaande gevolgen zou hebben. Frankrijk verklaarde In april 1792 de oorlog aan de Habsburgse (Oostenrijkse) Monarchie en drie maanden later zouden Franse troepen onder meer de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik binnenvallen. Nadat een eerste beleg van Maastricht (februari-maart 1793) mislukte, zou een tweede beleg (september-november 1794) wel succes hebben. De gewilde vestingstad aan de Maas werd overspoeld door Franse soldaten. Bij wet van 1 oktober 1795 werden vervolgens onder meer de Oostenrijkse Nederlanden geannexeerd door de Franse Republiek. Bij het Verdrag van Den Haag (16 mei 1795) was Maastricht al officieel afgestaan aan de Franse Republiek. Op die eerste oktober 1795 werden ook Maastricht en omgeving Frans grondgebied. Maastricht werd zelfs de hoofdstad van een nieuw Frans departement, het Département de la Meuse-Inférieure.
Voordat op 1 oktober 1795 de Franse annexatie plaatsvond, zat de hiervoor genoemde Martinus Claessens op 18 maart 1795 aan tafel bij de Maastrichtse notaris Lambert Hendrik Wouters, samen met Maria Catharina Roosen, weduwe van Joannes Jacobus De Mee. Maria Catharina Roosen was eigenaresse van Spreeuwaerts toorentje, het huidige Huis De Torentjes (eigendom van André Rieu), en verkocht dit aan Martinus Claessens. De koopprijs bedroeg 7.000 gulden. Deze zeer lage koopprijs wordt verklaard in de betreffende akte. Omdat dit huijs en muuren sodanig beschaedigt sijn was het huis geheel onbewoonbaar. Tijdens het laatste bombardement van de stad (1794) was alle het houte en eijserwerk van deuren, vensters, floeren et cetera gestolen. Het huis had het dus zwaar te verduren gehad tijdens de Franse belegering van de stad en diende gerenoveerd te worden. Martinus betaalde bij het passeren van de akte 4.000 gulden en het restant van 3.000 gulden werd omgezet in een geldlening tussen verkoper en koper. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het bedrag verleende Martinus een recht van hypotheek op zijn huis dat in de akte den Rooden haan werd genoemd. De Roode Haan diende dus tot zekerheid voor de betaling van het restant van de koopprijs.

Martinus Claessens wordt weduwnaar en verdeelt de nalatenschap
Na twintig jaar de Fransen over de vloer gehad te hebben, werd Maastricht op 5 mei 1814 een Nederlandse stad toen op die dag de ‘Hollanders’ het militair commando over de stad overnamen en de laatste Franse troepen de stad verlieten. Op 5 november 1816 om zeven uur in de avond sloot Catharina Jaspers, de echtgenote van Martinus Claessens, voor eeuwig haar ogen in de Roode Haan. Zij was op dat moment 79 jaar oud. Ruim een jaar na het overlijden van Catharina Jaspers, namelijk op 23 december 1817, zaten de 79-jarige Martinus Claessens en zijn kinderen Winandus (geboren in 1762), Pieter Gillis (geboren in 1768), Nicolaus (geboren in 1770), Maria Margaretha (geboren in 1772), Martinus (geboren in 1775), Anna Maria (geboren in 1777) en Maria Catharina (geboren in 1781), alsmede zijn schoonzonen Hendrik Hameleers (gehuwd met Maria Margaretha Claessens) en Leonardus Kruijen (gehuwd met Anna Maria Claessens), aan tafel bij notaris Petrus Dominicus Jessé in de Lenculenstraat. Het gezelschap had zich verzameld bij notaris Jessé omdat vader Martinus tijdens zijn leven wilde overgaan tot de verdeling van de nalatenschap van zijn overleden echtgenote en zijn eigen vermogen, onder de voorwaarde dat deze verdeling pas na zijn overlijden feitelijk geëffectueerd zou worden.
De drie ongehuwde kinderen Nicolaus, Martinus en Maria Catharina kregen bij deze verdeling onder meer ieder een/derde in de eigendom van de Roode Haan, in de Franstalige akte Coq Rouge genoemd. Waarschijnlijk dat zij samen met hun vader in de Roode Haan woonden. Op 14 april 1820 om tien uur in de avond overleed Martinus Claessens, op dat moment 81 jaar oud. Zoals hiervoor beschreven werden de ongehuwde Nicolaus, Martinus en Maria Catharina Claessens in 1817 gezamenlijk eigenaar geworden van de Roode Haan. Door het overlijden van hun vader in 1820 werd dit ook daadwerkelijk geëffectueerd. Vanaf dat moment zou de eigendom van de Roode Haan weer versnipperd raken.

Martinus Claessens jr. voelt zijn einde naderen
Op 12 juli 1834 verliet de eerder genoemde notaris Petrus Dominicus Jessé de Sint-Pieterspoort, waarschijnlijk in een koets gezeten. Zijn bestemming was de Roode Haan. Herbergier Martinus Claessens jr. (geboren in 1775) was ziek en wilde zijn testament laten opmaken. Om die reden was notaris Jessé ontboden in de Roode Haan. Aan zijn broer Nicolaus en zijn zus Maria Catharina liet hij het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap na, terwijl alle kinderen van zijn broers en zussen tot erfgenamen werden benoemd. Al die neven en nichten moesten dus op hun beurt wachten, totdat oom Nicolaus en tante Maria Catharina ook waren overleden. Werden alle neven en nichten tot erfgenamen benoemd? Nee, er was één neef die niet mee zou delen in de omvangrijke nalatenschap van zijn oom. Het was Martinus Claessens, oudste zoon van de bierbrouwer Pieter Gillis Claessens (oudere broer van Martinus). Neef Martinus was het zwarte schaap van de familie vanaf het moment dat hij in 1821 in het huwelijk was getreden met de in Sint Pieter als dienstmaagd werkzaam zijnde Maria Catharina Janssen.
Meerdere pogingen werden door Martinus gedaan om de toestemming van zijn vader te verkrijgen voor dit huwelijk, maar ondanks dat diverse keren de Maastrichtse notaris De Flize op de Blekerij (waar Pieter Gillis woonde) aan de deur kwam om namens Martinus toestemming te vragen bleef Pieter Gillis Claessens voet bij stuk houden. Uiteindelijk zou Martinus dus zonder toestemming van zijn vader trouwen, en dat zou hem de rest van zijn leven duur komen te staan. Zowel zijn vader als zijn ooms Nicolaus en Martinus en zijn tante Maria Catharina zouden hem onterven en in zijn plaats zijn kinderen laten erven. Het ‘verboden’ huwelijk zou decennialang een grote impact hebben binnen de familie Claessens.
Het zou nog tot 29 november 1834 duren voordat de op dat moment 59-jarige Martinus Claessens, herbergier in de Roode Haan, zijn ogen voor eeuwig sloot. Een maand later, 29 december, was notaris Jessé aanwezig in de Roode Haan, samen met onder meer notarisklerk Josef Jelinger, Pieter Gillis Claessens (als gevolmachtigde van zijn kinderen), Nicolaus Claessens en Maria Catharina Claessens. Het was nog vroeg in de ochtend, acht uur. Notaris Jessé was naar de Roode Haan afgereisd om een beschrijving te maken van al hetgeen zich in de Roode Haanbevond. Uit de akte blijkt dat de diverse kamers in het huis na het overlijden van Martinus waren verzegeld, want de notaris constateert in de akte dat de zegels ongeschonden waren toen hij arriveerde. Het werd een eindeloze beschrijving, en aan alles dat werd aangetroffen werd ook gelijk een waarde toegekend door een aanwezige deurwaarder. De akte geeft ons een inkijkje in een negentiende-eeuwse herberg.
Zo trof de notaris in de kelders onder meer veertien fusten bier aan, goed voor maar liefst 2.655 kannen bier. Ook bevonden zich in die kelders onder meer tachtig flessen Moezelwijn, honderd flessen rode wijn en zestig flessen muskaatwijn. De aanwezigheid van onder meer maar liefst 82 bierglazen en zestig wijnglazen toont aan dat het erg gezellig kon worden in de Roode Haan. Ook melk kon worden gedronken, want in de stal zag de notaris twee melkkoeien staan. Zeer veel servies en bestek werd aangetroffen, evenals een grote hoeveelheid beddengoed. Het lijkt er op dat het in de Roode Haan een komen en gaan was van (al dan niet overnachtende) gasten. Het werd een zeer lange dag voor de notaris en zijn gezelschap, want om half vijf in de namiddag brak de notaris zijn werkzaamheden af om terug te reizen naar de stad. Enkele dagen later, op 3 januari 1835, keerde notaris Jessé terug naar de Roode Haan om zijn werkzaamheden te hervatten. Op die dag werden alle documenten (onder meer eigendomsbewijzen) die zich in huis bevonden stuk voor stuk beschreven. En die beschrijving ging op 7 januari 1835 weer verder. Maar liefst drie dagen had notaris Jessé dus nodig om de gehele nalatenschap in kaart te brengen.
Tot de nalatenschap van Martinus behoorden ook een aantal schulden, waaronder een openstaande rekening (in totaal 405 gulden 46 cent) van zijn broer Pieter Gillis Claessens wegens geleverde dranken en winkelwaren. Ook maakt de akte melding van de begrafeniskosten, de kosten van de kist alsmede de kosten van diverse geneesheren die de Roode Haan hadden bezocht in verband met de ziekte van Martinus Claessens. Uit de akte blijkt ook dat in de Roode Haan twee vaste bedienden woonden, namelijk Gilis Renoir en Agatha Penders. Zij moesten namelijk verklaren dat geen goederen waren verduisterd.

De Roode Haan wordt volledig eigendom van Maria Catharina Claessens
Door het overlijden van Martinus Claessens (1775-1834) raakte de eigendom van de Roode Haan weer enorm versnipperd omdat het aandeel van een/derde dat tot het vermogen van Martinus behoorde eigendom werd van zijn vele neven en nichten en van de kinderen van zijn neef Martinus Claessens (het al eerder genoemde zwarte schaapvan de familie). Die situatie zou bijna tien jaar duren totdat de gezamenlijke erfgenamen zouden overgaan tot een gedeeltelijke verdeling van alle goederen. Die verdeling vond plaats bij een akte die op 19 september 1844 in het stadhuis op de Markt werd gepasseerd door huisnotaris Petrus Dominicus Jessé. Kantonrechter Leonard Willems was hierbij aanwezig. Het was een zeer ingewikkelde verdeling, maar voor dit verhaal is alleen van belang dat het gevolg van deze verdeling was dat tante Maria Catharina Claessens (geboren in 1781) de enig eigenaresse van de Roode Haan werd. De waarde van het pand werd gesteld op 3.200 gulden.

Het vervolg
De verdeling van 1844, waarbij Maria Catharina Claessens enig eigenaresse van de Roode Haan werd, zou de laatste periode inluiden waarin een eigenaar de familienaam Claessens zou dragen. Na het overlijden van Maria Catharina in 1855 zou de Roode Haan op grond van haar testament worden verkregen door de kinderen van haar zus Maria Margaretha Claessens (1772-1828), geboren uit haar huwelijk met de herbergier Hendrik Hameleers. Deze kinderen zouden de inboedel van de Roode Haan verkopen. Die verkoop leverde een interessante notariële akte op. Maar zover was het nog lang niet. In de toekomst neem ik de lezers van De Nieuwe Ster weer mee op een reis in de geschiedenis van de Roode Haan.