Inhoudsopgave
Op 7 juli 1729 vond de uitvaart plaats van Pierre Lejeune. Omdat Pierre tot de welgestelde klasse van de stad Maastricht behoorde, kon hij het zich veroorloven een graf in de kerk te kopen. Die kerk was de Sint Jacobskerk, destijds gelegen op de hoek van de Bredestraat en de Sint Jacobstraat. In het begraafregister noteerde de pastoor dat Pierre woonachtig was geweest op de Papenstraat. Een dag eerder was notaris Jacobus Carolus Ruijters aanwezig in het betreffende huis op de Papenstraat. In opdracht van het Luiks Hooggerecht van Maastricht maakte notaris Ruijters die dag een inventarisatie van de bezittingen van Pierre Lejeune. We stappen in de teletijdmachine van professor Barabas (uit de strip Suske en Wiske), en maken een tijdreis naar het jaar 1729.

Een herderinnetje aan de muur
Mogelijk dat Pierre een gedeelte van een huis huurde. Notaris Ruijters noteerde namelijk dat hij in huis aanwijzingen kreeg van een zekere meneer Rutten. Rutten vertelde hem welke kamers in gebruik waren geweest bij de overledene, en welke zaken zijn eigendom waren. Pierre Lejeune moet een kunstliefhebber zijn geweest. De hoeveelheid schilderijen die tot zijn nalatenschap behoorde, meer dan vijfentwintig stuks, is opvallend te noemen. De voorstellingen van de schilderijen waren zeer uiteenlopend. Zo noteerde notaris Ruijters dat hij schilderijen zag met voorstellingen van onder meer een herderinnetje, een varkensmarkt, Christus aan het kruis, maar ook van ‘onse lieve vrouwe met haer kinneken’. Ook voorstellingen van landschappen en bloemstukken werden door de notaris waargenomen. Familieportretten ontbraken niet in huis. Notaris Ruijters noteerde een portret van de grootvader van Pierre, maar ook twee portretten van zijn ouders.

Jean-Baptiste Coclers
In de akte van notaris Ruijters is iets opvallends te lezen, namelijk dat een aantal schilderijen zich niet meer in huis bevonden omdat die vóór zijn overlijden door Pierre Lejeune waren verkocht aan ‘den schilder Cookeleer’. Dit kan niemand anders zijn geweest dan de schilder Jean-Baptiste (ook Joannes Baptista genaamd) Coclers, naar wie de Coclersstraat in de wijk Sint Maartenspoort is vernoemd. Jean-Baptiste was een telg uit de Luiks-Maastrichtse kunstenaarsfamilie Coclers. Zo was zijn vader Philippe ook kunstschilder. Philippe Coclers schopte het zelfs tot hofschilder van de prins-bisschop van Luik, net zoals later ook Jean-Baptiste zelf. Volgens de Historische Encyclopedie Maastricht (samengesteld door Pierre Ubachs en Ingrid Evers) woonde de familie Coclers in de zeventiende en achttiende eeuw in het huis De Pluym in de Bredestraat.

Een schildersleerling
In 1737 nam Jean-Baptiste Coclers een Maastrichtse leerling aan. Op 29 januari van dat jaar ontving de eerder genoemde notaris Ruijters de Maastrichtse gerechtsbode Henricus Bijlevelt en diens minderjarige zoon Joannes. Ook Jean-Baptiste Coclers was aanwezig bij deze afspraak. Vader Bijlevelt en Jean-Baptiste kwamen overeen dat Joannes Bijlevelt bij Jean-Baptiste voor een periode van zeven jaar aan de slag zou gaan als schildersleering. Jean-Baptiste zou hem de ‘schilder conste’ leren. In die periode was het de ‘schoolier’, zoals Joannes Bijlevelt in de akte werd genoemd, verboden om zonder toestemming van Jean-Baptiste elders de schilderkunst uit te oefenen. Indien hij dit verbod zou overtreden, zou zijn vader aan Jean-Baptiste een boete dienen te betalen van vierhonderd gulden.

Als Jean-Baptiste een schildersopdracht buiten de stad zou aannemen, zo kwamen de vader en de schilder overeen, dan was hij verplicht om zijn leerling mee te nemen naar die opdracht en diens ‘cost, dranck en logijs’ te betalen. Indien Joannes Bijlevelt zijn leerperiode van zeven jaar niet zou volbrengen, dan diende zijn vader als boete een bedrag van vijftienhonderd gulden te betalen aan Jean-Baptiste.
